Encephalitozoon cuniculi bij het konijn
Encephalitozoön cuniculi, kortweg E. cuniculi, is een van de meest voorkomende infectieuze ziekten bij de gezelschapsdieren konijnen en is een raadselachtige ziekte. Klinische symptomen kunnen erg variëren of zelfs afwezig zijn en diagnostische tests kunnen verwarrend zijn. Zelfs de aanbevelingen voor behandeling en voorkomen van de ziekte kunnen controversieel zijn.
Wat is E. cuniculi
E. cuniculi is een kleine intracellulaire protozoaire parasiet. E. cuniculi kan naast ziekte bij het konijn ook voorkomen in andere diersoorten, waaronder primaten, honden, katten, cavia’s en zelfs vogels. Het is belangrijk te realiseren dat E. cuniculi een potentiele zoönotische infectie is en bij immunosuppressieve patiënten voor serieuze problemen kan zorgen.
Hoe veroorzaakt E. cuniculi ziekte
Sporen worden intermitterend met de urine uitgescheiden en infectie ontstaat gewoonlijk na opname van gecontamineerd voedsel en water. Inhalatie van sporen is mogelijk, maar minder voorkomend. Na opname infecteert de parasiet het epitheel van de darmen, het lymfeklierweefsel bij de darm en komt vervolgens in de bloedstroom terecht. Sporen kunnen vervolgens in verschillende organen terechtkomen, met name de nieren en de hersenen, ofwel direct, danwel met gastheer monocyten. Ook lever en hart kunnen geïnfecteerd raken.
Eenmaal in de gastheercel blijft de parasiet of verborgen (latente fase), of gaat zich vermeerderen, waardoor de cel vergroot en barst. (Acute infectiestadium) Sporen komen dan weer vrij om vervolgens meerdere cellen te infecteren. Granulomateuze ontsteking (chronische infectiestadium) kan leiden tot klinische symptomen van neurologische dysfunctie of nierinsufficiëntie en uiteindelijk sterfte. De ziekte kan ook via de placenta op de foetussen in de baarmoeder worden overgedragen. In dit geval kunnen sporen ook in de ogen terecht komen, specifiek in het achterste lenskapsel, wat zorgt voor oogproblemen op latere leeftijd
Ziekte verschijnselen
Konijnen met E. cuniculi worden meestal gepresenteerd met neurologische verschijnselen als scheve kop, achterhand verlamming, aanvallen en ataxie (verlies van coördinatie). Daarnaast kan ook urine incontinentie worden gezien als gevolg van neurologische dysfunctie en urineretentie.
Typische verschijnselen van nierfalen zijn minder voorkomend, maar E. cuniculi moet zeker in de differentiaal diagnose lijst voorkomen bij konijnen met gewichtsverlies, PU/PD, anorexie of lethargie.
Ooglaesies bij konijnen die geïnfecteerd zijn in de baarmoeder zijn meestal eenzijdig en kunnen bestaan uit cataract, lensruptuur en uveitis.
Konijnen kunnen ook in het geheel geen symptomen laten zien en de ziekte kan soms alleen tot uiting komen tijdens periodes van stress, immunosuppressie of bijkomende ziekte. De ernst van de laesies kan samenhangen met de mate van infectie, echter de variabele uiting tussen verschillende konijnen moet hiervoor verder worden onderzocht.
Diagnose
Vanuit het klinisch beeld kan een konijn verdacht zijn van E. cuniculi. Daarnaast zijn er verschillende diagnostische testen om de diagnose te bevestigen:
- Serologische testen à een positieve test bevestig blootstelling aan de parasiet, echter wil niet zeggen dat de klachten ook door E. cuniculi worden veroorzaakt. (In Engeland bleek 52% van de klinisch gezonde konijnen seropositief voor E. cuniculi). 3-4 weken na infectie kunnen de eerste IgG antilichamen worden gemeten. Indien na 4 weken een titerstijging wordt gevonden is dit een indicatie voor een actieve infectie. Tegenwoordig is het ook mogelijk IgM te bepalen, het antilichaam dat als eerste wordt gevormd als reactie op infectie. IgM stijgt meestal 2-4 weken na infectie. Een verhoogd IgM gehalte zou een indicatie zijn voor een actieve infectie. Een negatieve test bij een gezond konijn sluit echter infectie met E. cuniculi niet uit. In het geval van een konijn met klinische symptomen sluit een negatieve test gewoonlijk E. cuniculi uit.
- PCR testen à urinemonsters kunnen hiervoor worden gebruikt. Een positieve test bevestigd de aanwezigheid van E. cuniculi, maar een negatief resultaat moet met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, omdat sporen intermitterend worden uitgescheiden.
- Histopathologie à Een konijn is sterk verdacht met een positieve serologische test en PCR test, maar histopathologie geassocieerd met de parasiet is nodig voor een definitieve diagnose. Bij het levende dier kunnen biopten worden genomen van de nieren. Post-mortem van de hersenen en de nieren.
Onderstaande tabel geeft aan op welk moment welke diagnostische tests kunnen worden uitgevoerd.
Naast onderzoek om de diagnose E. cuniculi te stellen is het ook noodzakelijk andere oorzaken van de klinische symptomen uit te sluiten. Hiervoor is een volledig neurologisch onderzoek, bloedonderzoek (Haematologie + biochemie), urineonderzoek, radiografie, echografie en eventueel aanvullende technieken met CT, MRI of onderzoek van cerebrospinaal vloeistof (hersenvocht) noodzakelijk.
Behandeling
Fenbendazol is het meest gebruikte medicijn voor E. cuniculi en werkt door het blokkeren van de vorming van microtubuli en daarmee de verder infectie van gastheercellen. Reactie op behandeling is afhankelijk van de mate van weefselschade. Een dosering van 20 mg/kg dagelijks gedurende 28 dagen wordt aanbevolen. Daarnaast is ondersteunende therapie noodzakelijk. Dit kan bestaan uit vloeistoftherapie, ondersteunende voeding of dwangvoeren en intensieve verpleging, zeker voor de patiënten met verlammingsverschijnselen en incoördinatie. Glucocorticosteroïden kunnen worden ingezet om de granulomateuze ontsteking te remmen, maar het riscio van immuunsuppressie is zeker aanwezig. Oogproblemen zijn vaak moeilijker op te lossen en reageren wisselend op medicatie. Konijnen met nierfalen hebben de slechtste prognose en vaak is euthanasie de beste optie.
Preventie
Er kan voor gekozen worden konijnen preventief 2-4 keer per jaar met fenbendazol (20 mg/kg) te behandelen, gedurende 9 dagen. Bij ‘gesloten groepen konijnen’ is het risico op E. cuniculi vrij klein. Wel wordt geadviseerd nieuwe konijnen gedurende 28 dagen met fenbendazol te behandelen. Dit voorkomt een infectie binnen deze tijdsperiode en behandelt meteen een eventueel al aanwezige infectie.
Daarnaast is goede hygiëne belangrijk, zodat transmissie via de urine zoveel mogelijk wordt voorkomen. Sporen kunnen minimaal 4 weken overleven bij een omgevingstemperatuur van 22°C in droge omstandigheden.