FIP bij de kat
Epidemiologie
FIP staat voor Feline Infectieuze Peritonitis (besmettelijke buikvliesontsteking).
FIP is een virusziekte bij katten die wordt veroorzaakt door een mutant van het veel voorkomende diarreevirus Feline Coronavirus (FCoV). Het kan bij katten van alle leeftijden voorkomen, maar 90% van de katten met FIP is jonger dan één jaar. De overige 10% is vaak ouder dan 10 jaar. Tot op heden bestaat er geen effectieve preventie en therapie. Het is ook niet mogelijk om aan te geven welke katten meer risico lopen. Bij sommige rassen en sommige individuele lijnen komt de ziekte vaker voor.
FCoV infectie komt wereldwijd voor bij katten gehouden in catteries (90-100%) en huiskatten (20-35%). FCoV wordt hoofdzakelijk via de zogenaamde faeco-orale transmissie overgedragen. Dat wil zeggen dat het virus via de ontlasting wordt uitgescheiden en via de bek wordt opgenomen. Het kan echter ook via speeksel worden overgedragen (katten die in nauw contact met elkaar leven of voedselbakjes met elkaar delen). Overdracht vanuit de baarmoeder van de poes naar de kittens gebeurt zelden. Bij de meeste katten die een FCoV infectie krijgen, blijft dit zonder consequenties. Ze hebben één of meerdere dagen diarree, maar zijn er verder niet ziek van. De ontwikkeling tot de letale ziekte FIP komt slechts in een klein percentage voor (<5%). Het FCoV muteert in dit laatste geval in het FIP virus. Dit is afhankelijk van de individuele immuunrespons van deze katten ten opzichte van het FCoV en het vermogen om de vermenigvuldiging van het FCoV in bepaalde cellen van het afweersysteem te beheersen. Onderzoek op dit terrein is nodig om preventiestrategieën, fokprogramma’s en een therapie te ontwikkelen.
Pathogenese
Het is waarschijnlijk dat de virusgenetica als ook de gastheer afweer een rol spelen in de ontwikkeling van FIP. Hoe dit precies gebeurt, is nog niet bekend. Er zijn wel enkele theorieën hierover: onder andere een verandering in de eigenschappen van het virus.
Er zijn twee vormen van FIP beschreven: de ‘natte’ en ‘droge’ vorm van FIP.
Bij de natte vorm hebben katten vaak een bolle buik door vocht in de buikholte. Daarnaast kunnen de katten benauwd worden door vocht in de borstholte.
Bij de droge vorm zijn de verschijnselen afhankelijk van de aangetaste organen. Er kan ontsteking optreden in de ogen, hersenen, longen, lever, nieren met de bijbehorende verschijnselen. Ook kan bloedarmoede ontstaan.
Er is niet altijd een duidelijk onderscheid tussen deze twee vormen te maken. Tijdens het verloop van de ziekte kan de ene vorm in de andere overgaan. Waarschijnlijk zijn het niet twee aparte vormen, maar reflecteren ze elk een onderdeel van het geheel. Veel katten hebben symptomen van beide vormen. Alle vormen van FIP zijn dodelijk. Waarschijnlijk is de voortschrijding van de ziekte een gevolg van een ernstige onderdrukking van bepaalde afweercellen (T-cellen).
Symptomen
Het klinische beeld kan heel variabel zijn.
Typisch voor de ‘natte’ vorm zijn de volgende symptomen/verschijnselen: vrij vocht in buik- en/of borstholte, benauwdheid, koorts, gewichtsverlies, bloedarmoede en verhoogde serum globulinegehaltes (eiwitten die met de afweer te maken hebben).
De ‘droge’ vorm van FIP presenteert zich meestal vaag met niet-specifieke symptomen als koorts, gewichtsverlies, malaise en verminderde/geen eetlust. Verder kunnen er nog diverse andere symptomen aanwezig zijn afhankelijk van de aangetaste weefsels (lever, nier, alvleesklier, milt, lymfeknopen in de buik, centraal zenuwstelsel, longen, maagdarmkanaal, ogen, huid, hart). Het kan zijn dat er slechts één orgaan is aangetast, maar meestal zijn meerdere organen betrokken. De koorts reageert meestal niet op antibiotica.
Diagnose
Het is tot nu toe niet mogelijk om middels een test het FIP virus van de andere FCoV te onderscheiden. Om de diagnose vast te kunnen stellen, dient er sectie te worden gedaan van de overleden of geëuthanaseerde kat. Bij het weefselonderzoek kunnen dan de specifieke pathologische veranderingen worden aangetoond en in diverse laboratoria kan er dan ook nog immunohistochemie worden gedaan, dit is een techniek om het FCoV in bepaalde afweercellen aan te tonen.
Er zijn nog diverse onderzoeken die je aan de levende kat kunt doen die de diagnose FIP meer of minder waarschijnlijk maken. Deze onderzoeken kunnen echter niet onomstotelijk het bewijs voor FIP geven. Bij deze onderzoeken kun je denken aan bloedonderzoeken (het rode en witte bloedbeeld, de bepaling van de eiwitten die met de afweer hebben te maken en nog andere bloedonderzoeken), onderzoek van vrij vocht in buikholte / borstholte en /of hartzakje
Typische gele, dradentrekkende vloeistof die ontstaat bij de natte vorm
Echobeeld van vrij vocht (zwart) in het lichaam waarin de organen drijven
Ook het signalement en de symptomen kunnen de diagnose FIP waarschijnlijker maken. Er bestaat geen FIP-antilichaamtest. Het enige wat je qua antilichamen kunt bepalen, is de FCoV- antilichaamtiter. De antilichamentiter dient voorzichtig geïnterpreteerd te worden. Het onderzoek naar een goede en betrouwbare methode om FIP aan een levende kat vast te stellen, gaat nog steeds door.
Rontgenfoto met 1 borstholte gevult met vocht, 2 hartstreek, 3 luchtpijp, 4 longen (verkleint en drijvend in vocht), 5 regio van de lever, 6 maag en 7 regio met (onduidelijke) darmen
Sinds 2014 is er een PCR test beschikbaar waarmee de mutatie in het virus kan worden aangetoond.
Behandeling
Behandeling van FIP is meestal niet succesvol en de ziekte is bijna altijd dodelijk. Wel kan met ondersteunende therapie de kwaliteit van leven verhoogd en de levensduur verlengd worden.
Deze ondersteunde therapie kan bestaan uit het wegzuigen van het ontstekingsvocht uit de borst- of buikholte, het geven van sondevoeding, infusen en antibiotica voor secundaire infecties.
Sommige katten zijn geholpen met medicijnen die de afweer beïnvloeden of onderdrukken (prednison, prednisolon of dexamethason).
Hoewel verschillende behandelingen voor FIP op internet en in boeken te vinden zijn, is er weinig wetenschappelijk bewijs, dat die behandelingen ook echt werken. Virus remmende middelen en interferon lijken niet te werken.
Er is geen behandeling bekend die de ontwikkeling van FIP tegenhoudt bij FCoV-geïnfecteerde katten.
Prognose
Zoals hierboven beschreven zijn de vooruitzichten voor een kat met FIP slecht. Uit één onderzoek blijkt dat de mediane overlevingstijd (dit is de tijd waarop nog de helft van de katten met FIP in leven is) negen dagen bedraagt. Katten die binnen drie dagen na het starten van de ‘behandeling’ geen verbetering vertonen, zullen waarschijnlijk geen reactie meer geven op deze ‘behandeling’. Bij deze katten zal dan waarschijnlijk ook het beste voor euthanasie gekozen kunnen worden op dat moment.
FIP is niet besmettelijk, maar het coronavirus wel
De verandering van het onschuldige coronavirus in het dodelijke FIP virus vindt in de patiënt zelf plaats. Het FIP virus wordt slechts zelden uitgescheiden. Er vindt dus geen rechtstreekse overdracht plaats van het kwaadaardige virus. Maar hoe meer katten besmet zijn met het onschuldige darmvirus (dat wel gemakkelijk overgedragen wordt), hoe groter de kans dat één kat FIP ontwikkelt.
Preventieve maatregelen
Elke kat die zich in de kliniek bevindt, is een potentiële bron van FCoV infectie. Daarom zijn hygiënemaatregelen van belang. Als er in de kliniek een kat zit die FIP heeft, dan zal deze hoogstwaarschijnlijk FCoV uitscheiden. Hierbij is het dus zeer belangrijk dat deze kat geen andere katten met FCoV infecteert, deze kat kan dus het beste worden geïsoleerd van de andere katten. Als er thuis een kat zit met FIP en deze kat komt in contact met andere katten thuis, dan zijn op dat moment geen verdere maatregelen nodig, aangezien deze katten waarschijnlijk al blootgesteld zijn aan FCoV van de kat met FIP. Isoleren van deze kat in de thuissituatie heeft dus geen zin. Hoewel er ook niet met zekerheid kan worden gezegd dat deze kat geen FIP- geïnduceerde mutanten uitscheidt.
FIP is een probleem bij katten die in groepen worden gehouden: met name in catteries en asiels. Hygiëne is de belangrijkste maatregel bij de preventie in een huishouden met meerdere katten, vanwege de hoofdzakelijk faeco-orale transmissie. De bron van infectie is de kattenbak, hierdoor treden er continu cycli op van infectie en herinfectie. FIP wordt zelden gezien bij katten die zowel binnen als buiten leven. Het doel bij een huishouden met meerdere katten is er op gericht om de FCoV druk en het transmissierisico te beperken: vermijden van grote aantallen katten in één huishouden, houden van niet meer dan 3 aan elkaar gewende katten per kamer, strikte hygiëne en zorgen voor mogelijkheid voor de katten om naar buiten te kunnen om hun ontlasting te begraven. Als dit laatste niet mogelijk is, dan zorgen voor voldoende kattenbakken (idealiter is het advies met betrekking tot het aantal kattenbakken: aantal katten + één), frequent reinigen van de kattenbakken (idealiter elke dag) en kattenbakken en voer- en waterbakjes niet in dezelfde kamer zetten. De voerbakjes, waterbakjes en de kattenbakken niet tussen de groepen wisselen.
Wat catteries betreft, geldt dat de meeste catteries het FCoV in hun cattery hebben. Er zou geprobeerd kunnen worden om katten die veel FCoV uitscheiden op te sporen middels bepaald ontlasting onderzoek. Deze hoge uitscheiders zouden dan weggedaan kunnen worden uit de cattery. Aangezien kittens FIP meestal in de periode na het spenen ontwikkelen, dus nadat ze bij de moeder vandaan zijn en bij de nieuwe eigenaar in huis zitten, is de fokker/fokster niet altijd bekend met het feit dat er bij hem/haar FCoV in het huishouden voorkomt, tenzij de nieuwe eigenaar natuurlijk meldt dat een kitten dat bij hem/haar vandaan komt FIP heeft. De cattery kan ook nog eventueel de drachtige poes twee weken voor ze gaat werpen isoleren en de kittens van de moeder verwijderen en in een schone omgeving plaatsen als ze vijf tot zes weken oud zijn en ze daar houden totdat ze naar het nieuwe huis gaan. Hiervoor zijn strikte hygiënemaatregelen nodig. Of dit echt helpt, is niet geheel duidelijk. Overdracht vanuit de baarmoeder naar de kittens in de baarmoeder gebeurt maar zelden.
Het is belangrijk om ten allen tijde stress te vermijden. Stress kan namelijk leiden tot een verminderde afweer en dit weer tot het eventueel optreden van FIP. Bij stress kun je bijvoorbeeld denken aan het introduceren van een kitten bij een nieuwe eigenaar. Vaak wordt FIP waargenomen twee tot vier maanden nadat een kitten bij een nieuwe eigenaar geïntroduceerd is. Als er in een huishouden een kat met FIP heeft gezeten en deze kat is geëuthanaseerd en er is geen kat meer in dat huishouden, dan is het advies om twee maanden te wachten alvorens een nieuwe kat in huis te nemen. Zijn er wel nog andere katten in dat huishouden, dan zijn deze waarschijnlijk drager van FCoV (zij dragen het virus wel bij zich, maar zijn niet ziek) en dan luidt het advies om goed te kijken naar de omgeving waarin deze katten zitten, het aantal katten, de populatiedichtheid, de leeftijden. Het is dan verstandig om enkele maanden te wachten aleer een nieuwe kat in huis te nemen.
Ook een infectie met FeLV (feline leucaemie virus) kan ervoor zorgen dat er een verhoogde kans is op het optreden van FIP. Door de FeLV infectie treedt er namelijk een onderdrukking van de afweer op.